De afgelopen jaren was Airbnb vaak in opspraak vanwege onder meer illegale verhuur van vakantiewoningen en overlast door toeristen in grote steden. Na enkele tegenslagen te verduren te hebben gehad, lijkt de populaire boekingssite dit keer de dans te ontspringen. In het voordeel van Airbnb oordeelde de Hoge Raad vorige week vrijdag in een prejudiciële beslissing namelijk dat servicekosten (toch) mogen worden gevraagd aan huurders. Massaal een deel van je vakantiekosten claimen zit er dus helaas niet in.
Dienen van twee heren
De aanleiding van deze uitspraak was een zaak bij de rechtbank Rotterdam, waarin een vrouw terugbetaling verzocht van servicekosten die zij had moeten betalen aan Airbnb. Deze vrouw stelde dat de servicekosten (bemiddelingskosten) in strijd zijn met het courtageverbod. Dit verbod houdt in dat het niet is toegestaan voor een bemiddelaar, zoals een makelaar, dubbele bemiddelingskosten te rekenen. De kosten mogen ofwel bij de verhuurder, ofwel bij de huurder in rekening worden gebracht. Airbnb verweert zich hiertegen door te zeggen dat dit verbod in onderhavige situatie niet geldt. Dit verbod zou zijn opgesteld om misstanden in de woningmarkt tegen te gaan en niet voor diensten die Airbnb, zijnde een online platform, aanbiedt.
Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad
De vraag die in deze uitspraak centraal stond was of het verbod zoals gesteld in art. 7:417 lid 4 BW (jo. 7:425 BW) ook van toepassing is op de kortetermijnverhuur van vakantieaccommodaties. Dit zou betekenen dat Airbnb geen servicekosten mag innen van huurders die accommodaties boeken via dit platform. Voornoemd punt was voor partijen aanleiding om de kantonrechter te verzoeken prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Over de toepasselijkheid van art. 7:417 lid 4 BW heeft de Rechtbank Amsterdam al eerder haar oordeel geveld in een soortgelijke zaak tegen Airbnb.
Het verbod op tweezijdige bemiddelingskosten sluit volgens de rechtbank niet expliciet de tijdelijke verhuur van vakantieaccommodaties uit. Airbnb handelde dus in strijd met de wet door zowel bij huurder als de verhuurder bemiddelingskosten in rekening te brengen. De verzoeker in kwestie kreeg dan ook een volledige restitutie van de aan Airbnb betaalde servicekosten. Naar aanleiding van deze uitspraak stapten duizenden mensen naar de rechter in de hoop hun gemaakte servicekosten terug te krijgen.
Uitsluiting van vakantieverhuur?
In lijn met de rechtbank oordeelde advocaat-generaal B.J. Drijber afgelopen zomer over de kwestie van verzoekster. Hij concludeerde ook dat art. 7:417 lid 4 BW van toepassing is op de kortetermijnverhuur van vakantieaccommodaties. De Hoge Raad volgt dit advies echter niet en beroept zich hierbij op de wetsgeschiedenis. Daaruit volgt dat de bedoeling van de wet bestond uit het tegengaan van misbruik, inhoudende het door bemiddelaars bij beide partijen in rekening brengen van tweezijdige bemiddelingskosten tegen een maximumtarief. De wet was opgesteld voor de bemiddeling bij (ver)huur van onroerende zaken met woonbestemming. Deze regeling diende niet verder te strekken dan het doel waarvoor deze in eerste instantie was vastgesteld. Hieruit volgt dat de bemiddeling van onroerende zaken die verhuurd worden voor kort verblijf zoals een vakantie of zakenreis, niet onder deze regeling vallen.
De Hoge Raad oordeelde uiteindelijk dat de aard van de overeenkomst voor de toepassing van het courtageverbod beslissend is. Dit brengt mee dat het verbod in onderhavige uitspraak niet geldt en Airbnb dus wel servicekosten mag rekenen aan verzoekster. De beslissing is onverwacht in het voordeel van Airbnb en mogelijk andere online platforms. De vele claimers kunnen dus fluiten naar hun geld. Nu naast lagere rechters, ook de Hoge Raad zich over deze kwestie heeft uitgelaten, zullen soortgelijke claims in de toekomst waarschijnlijk weinig kans van slagen hebben.