De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) heeft onlangs een verzoek gedaan aan de staatssecretaris van Cultuur en Media, Gunay Uslu, om de voorlopige erkenning van Ongehoord Nederland in te trekken. In de Nederlandse omroepgeschiedenis is een soortgelijke aanvraag niet eerder voorgekomen. Het intrekken van de erkenning is een zwaar middel. Indien de staatssecretaris hiermee instemt, zou dat het einde van de jonge en controversiële omroep kunnen betekenen. Welke gevolgen heeft de potentiële instemming voor het publieke bestel? In hoeverre is het verzoek verenigbaar met de persvrijheid?
Wat voorafging
Ongehoord Nederland ligt al langere tijd onder vuur. De NPO legde eerder drie boetes op door stelselmatige overtreding van de journalistieke code van de publieke omroep. Dit bleek uit onderzoek van de Ombudsman van de NPO. Aanleiding voor het onderzoek was een omstreden uitzending van het programma Ongehoord Nieuws op 15 september 2022. In de aflevering toonde Ongehoord Nederland verschillende fragmenten waarin witte mensen door mensen van kleur werden geslagen. De presentatoren claimden in de aflevering dat: ‘op social media ook de minder belichte zijde van racisme, namelijk blanken die door zwarten in elkaar worden geslagen, te zien is.’ In de journalistieke code staat onder andere dat informatie betrouwbaar en gecheckt dient te zijn op juistheid. Het was in dit geval onduidelijk of sprake was van racisme in de fragmenten. Zo was het onbekend in welke context de filmpjes waren opgenomen. De ombudsman concludeerde dat de makers van het programma journalistiek gezien incorrect handelden. Verder bleek uit het rapport dat stelselmatig onjuiste informatie werd gedeeld.
Volgens sommige media wordt met de naam ‘Ongehoord Nieuws’ de indruk gewekt dat het om nieuwsitems gaat. Meningen zouden echter als feiten worden gepresenteerd, zonder dat het beginsel van hoor en wederhoor is toegepast. Deze schendingen zouden niet op zichzelf leiden tot het einde van de omroep. Welke taken en verantwoordelijkheden de media en overheid hebben, is neergelegd in de Mediawet. Uit artikel 2.33 van de Mediawet volgt dat bij herhaalde overtreding de publieke omroep een verzoek kan doen om een omroep niet meer te erkennen. Een dergelijk verzoek is inmiddels bij de staatssecretaris ingediend.
Rechten én plichten
Ongehoord Nederland uitte felle kritiek op het verzoek van de NPO. Zo noemde de omroep de aanvraag een aanval op de persvrijheid. Dit recht vormt een onderdeel van de vrijheid van meningsuiting en vloeit voort uit artikel 7 van de Grondwet. Het artikel stelt onder andere dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Opmerkelijk aan de discussie is dat beide partijen zich beroepen op dit recht.
Volgens de NPO komt de journalistieke integriteit van alle publieke omroepen in het geding door de acties van Ongehoord Nederland. Ook emeritus hoogleraar Wouter Hins benadrukt de responsabiliteit die het vak met zich meebrengt. Volgens hem heeft een journalist bepaalde rechten, zoals bronbescherming, maar daartegenover staan verantwoordelijkheden. Om van de voordelen te genieten moet je de journalistieke verplichtingen naleven. Door het stelselmatig schenden van de journalistieke code heeft Ongehoord Nederland zijn plicht verzaakt. Daarentegen beroept Ongehoord Nederland zich op het standpunt dat het een flinke inperking van de persvrijheid is een gehele omroep uit het bestel te zetten. Op deze wijze zouden geluiden van minderheden worden uitgesloten.
Wikken en wegen
Hoewel de vrijheid van meningsuiting een grondrecht vormt, is het geen absoluut recht. Dit betekent dat een inbreuk op de persvrijheid soms geoorloofd kan zijn. Een beperking van deze vrijheid op grond van een andere wet in formele zin, zoals de Mediawet, is toegestaan. Het is dus juridisch mogelijk persvrijheid in te perken en de erkenning in te trekken. Het blijft de vraag of dit verstandig is. Zo benadrukt advocaat Jens van den Brink, gespecialiseerd in het mediarecht, dat de beslissing niet alleen betrekking heeft op dit geval. Het gaat hier ook over de algemene vraag hoe snel de politiek kan ingrijpen bij de publieke omroep. Uiteindelijk is het aan de rechter om te toetsen of er voldoende belang is de inbreuk te maken op de persvrijheid van Ongehoord Nederland.