Maar liefst een op de zeven kinderen in Nederland heeft behoefte aan jeugdhulp. De inwerkingtreding van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen en van de Jeugdwet in 2015 hadden daar verandering in moeten brengen. Het tegendeel blijkt echter het geval te zijn. Onderzoekers concluderen dat kinderen in de knel juist slechter worden beschermd sinds de komst van de nieuwe wetten. Didi de Jong is juridisch adviseur bij jeugdbescherming Overijssel en maakt de problematiek van dichtbij mee. Zij werkt sinds 2013 voor deze gecertificeerde instelling en heeft de complicaties voortvloeiend uit de twee wetten dan ook nauwgezet gevolgd.
Kwantiteit boven kwaliteit
In Nederland vallen ruim 32 duizend kinderen onder de jeugdbescherming, omdat hun veiligheid en ontwikkeling worden bedreigd. “De coronapandemie heeft daar wellicht een grote rol in gespeeld, het zorgde voor vereenzaming, problemen op school en problemen bij gezinnen.” Kinderen moeten daarnaast geruime tijd wachten op jeugdzorg aangezien de wachtlijsten enorm lang zijn. In 2015 veranderde de Wet op jeugdzorg in de Jeugdwet. De Jong vertelt dat met die stelselwijziging jeugdhulp gedecentraliseerd werd van het Rijk naar de gemeenten. “Dit is een hele ingewikkelde omslag geweest voor de gemeenten, waar niet hele deskundige mensen op dat gebied werden gezet die daar nog moesten ingroeien.” De gemeenten moeten contracten aangaan met jeugdhulpverleners, waardoor een soort marktwerking wordt gecreëerd. “Er kwam een wildgroei van jeugdhulpaanbieders die met elkaar concurreren om contracten te proberen te krijgen”. Op die manier wordt voor het laagste bedrag zorg ingekocht, ten koste van de kwaliteit. De bedoeling om de gemeenten verantwoordelijk te maken voor hun eigen jeugd is volgens de Jong goed. Dichter bij het kind, dichter bij de school en dichter bij de huisarts. “Maar het heeft niet goed uitgepakt”.
Gemeenten hebben moeite met het creëren van randvoorwaarden voor een goed functionerende jeugdzorg door lange wachtlijsten en lage budgetten. “Er wordt weer gedacht aan een stelselwijziging, met plannen om dit alles toch weer bij het rijk te leggen.” Wat die plannen precies zijn weet de Jong nog niet, maar het zou de overbelasting van de jeugdzorg volgens haar wel ten goede komen.
Supranationale snelheid
De Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen vult de Jeugdwet aan. Het omvat de veranderingen in het Burgerlijk Wetboek en geeft aan welke de juridische mogelijkheden zijn voor een gecertificeerde instelling (jeugdbeschermers). De wet zorgt er bijvoorbeeld voor dat ouders of jeugdbeschermers een geschil in de ondertoezichtstelling van het kind kunnen voorleggen aan de kinderrechter. De Jong spreekt van een verbetering, hetgeen in de praktijk ook goed te zien is.
“De Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen is wederom aan een herziening toe.”
Wat in theorie goed geregeld lijkt, blijkt in de praktijk soms weerbarstig. Denk hierbij aan de maatregel van de ‘aanvaardbare termijn’. Ouders kunnen het gezag over hun kind verliezen wanneer te verwachten is dat zij niet in staat zijn voor het kind te zorgen, binnen een naar omstandigheden aanvaardbare termijn. De rechtbank kan in dat geval de gezagsbeëindigende maatregel uitspreken. Het Europese Hof van Justitie heeft daarentegen uitgesproken dat die aanvaardbare termijn niet de enige maatstaf kan zijn. Het Hof vindt dat onvoldoende en voegt als extra criterium toe dat het ook nog schadelijk moet zijn voor het kind als de ouders het gezag zouden behouden. “De werkelijkheid en de wetgeving worden ingehaald door uitspraken van het Europese Hof van Justitie, die voorrang hebben boven de nationale wetten”. Er wordt dus een extra criterium aan de wettelijke termijn toegevoegd waardoor het systeem volgens de Jong uit elkaar valt. “De wetgeving is dus eigenlijk alweer verouderd en dat gaat snel. De Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen is wederom aan een herziening toe.”
Gewenning van het vak
Tussen een kind en diens familie komen, ligt per definitie gevoelig. “Jeugdbeschermers hebben veel te maken met agressie, weerstand en bedreigingen.” De Jong legt uit dat jeugdbeschermers en juristen het beste met het kind voor hebben. “Wij als juristen worden vaak aansprakelijk gesteld door ouders. Zij zeggen bijvoorbeeld dat het door ons komt dat zij hun kind niet meer zien.” Klachten van ouders of aansprakelijkheidsstellingen voor geleden schade zijn dan ook geen uitzondering bij de gecertificeerde instelling waar de Jong werkzaam is. Dat geldt overigens voor elke vergelijkbare instelling.
“En nog kan ik de hele tijd aan die kinderen denken, het is niet altijd dat je het van je af kan zetten”
Op de vraag of het de Jong ook persoonlijk raakt, reageert ze bevestigend: “Het kan mij zeker raken, maar je raakt er toch enigszins aan gewend. Anders zou je het vak niet meer kunnen doen.” Zij vervolgt: “En nog kan ik de hele tijd aan die kinderen denken, het is niet altijd dat je het van je af kan zetten.”
Didi de Jong heeft Civiel recht en vervolgens Internationaal recht gestudeerd aan de Universiteit Leiden. Ook het internationale recht ziet zij terug in haar werk in het geval van bijvoorbeeld kinderontvoeringen. Als jurist is het juist de veelzijdigheid aan juridische kwesties die op een dag langskomen welke haar boeit. “De diversiteit in ons werk is uitdagend en bijzonder. Ik hoop maar dat onze adviezen doeltreffen!”
Wat een goed werk
Zeer respectvol en met allerbeste groeten .
JW